Voor het eerst in 320 jaar worden voorheen onbekende orgelwerken van Johann Sebastian Bach in Duitsland gepresenteerd en uitgevoerd.
De Duitse minister van Cultuur, Wolfram Weimer, noemde de ontdekking van de twee stukken een “groot moment voor de muziekwereld”.
Ze trokken voor het eerst de aandacht van Peter Wollny, een onderzoeker van de Duitse componist en muzikant, in 1992 toen hij Bach-manuscripten catalogiseerde in de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel.
De orgelwerken – de Chaconne in D mineur BWV 1178 en Chaconne in G mineur BWV 1179 – waren niet gedateerd en niet ondertekend. De heer Wollny werkte de volgende dertig jaar aan het bevestigen van de identiteit van de stukken.
Ze werden uitgevoerd in de Thomaskerk in Leipzig, waar Bach begraven ligt en waar hij 27 jaar als cantor werkte.
De twee stukken werden gespeeld door de Nederlandse organist Ton Koopman, die naar eigen zeggen trots was ze voor het eerst in 320 jaar te mogen uitvoeren.
Hij zei dat de stukken “van zeer hoge kwaliteit” waren en “een grote aanwinst zouden zijn voor hedendaagse organisten, aangezien ze ook geschikt zijn voor kleinere orgels”.
Er wordt aangenomen dat ze vroeg in Bachs carrière zijn gecomponeerd, toen hij als orgelleraar werkte in de stad Arnstadt in Thüringen.
De heer Wollny, die nu directeur is van het Bacharchief in Leipzig, zei dat ze verschillende kenmerken vertoonden die uniek zijn voor de componist.
“Stilistisch gezien bevatten de werken ook kenmerken die terug te vinden zijn in de werken van Bach uit deze periode, maar niet in die van welke andere componist dan ook”, zei hij.
Ze zouden in 1705 zijn opgeschreven door een van Bachs leerlingen, Salomon Günther John.
Bij een presentatie van de werken zei de heer Wollny dat hij “99,99% zeker was dat Bach de twee stukken had geschreven” en dat ze nu zijn toegevoegd aan de officiële catalogus van zijn werken.


